Gisteren gingen we naar Rotterdam voor een concert van Kim Wilde. A blast from the past. Het viel tegen. Tenminste, ik denk dat het wel goed was maar het geluid was te hard, te schel. En ik moest naar de wc, maar ik wilde niet voordat ze “Four letter word” had gezongen, een lied dat me vroeger zo triest maakte dat het pijn deed, maar nu niet meer. Maar toch, als ik toen toch eens wist dat bijna veertig jaar later het nummer live gezongen zou worden door Kim en ik daarbij was, dan…nou ja, dan niks, maar ik vond het toch bijzonder.
Goed. Rotterdam. Dat is een grote stad. Ik voelde me ook echt een dorpeling. Vooral toen we iets wilden eten en we iets Oosters binnenstapte. Dat zag ik aan de tekens die ik herkende uit de Korea oorlog. Ik wist niet eens wat het was, ik dacht Japans, maar het bleek Korean street food te zijn. Ik kon niks lezen en ik snapte er niks van, dus vroeg ik maar een paar dingen. Ik verwachtte dat Rotterdammers chagrijnige eigenheimers zouden zijn, maar dat gold niet voor Koreaanse Rotterdammers, die waren supervriendelijk en behulpzaam. Ik maakte excuses omdat ik uit een dorp kwam, ik weet ook niet waarom, waarschijnlijk omdat ik niks wist. Maar dat gold ook voor Manuel en die kwam uit een miljoenenstad. Het meisje vond het echter geen probleem en legde uit, en een man kwam ons helpen met van alles. Linda is nog een stuk handiger dan ik, maar die komt dan ook uit een dorp wat drie keer groter is dan Vaassen.
Het eten was uitstekend, het was jammer dat we maar weinig tijd hadden, want anders hadden we nog meer besteld. Bovendien was er geen bestek, er waren alleen stokjes. Dat is hartstikke leuk in films hoor, maar ik wist niet dat het ook in het echt voorkwam. Ik dacht dat het net zo iets was als houten klompen in Nederland. Dat snap ik dus niet, stokjes. Ik kan er niks mee en ik probeer het wel, maar twee korreltjes rijst in mijn mond, drie op de tafel en vijf op de grond. Nee, dat heb ik nooit geleerd en dan voel ik me echt een inboorling.
